Storende vragen
1. Is mobiliteit een doel op zich?
Onze olie begint langzaam maar zeker op te raken. Toch blijven we maar wegen bouwen waarvan we weten dat ze auto’s aantrekken. Zo blijven we volop broeikasgassen produceren waarvan inmiddels vaststaat dat ze tot klimaatverandering leiden.
Stedenbouw staat nog altijd in het teken van mobiliteit, en dan vooral automobiliteit. Wij verdelen onze steden in grote vakken die maar een functie tegelijk vervullen: een kantorenwijk hier, een megawinkelcentrum daar, een woonwijk ginds. En we zijn voortdurend onderweg van hot naar haar. En liefst zo snel mogelijk.
Dit soort ruimtelijke ordening komt voort uit de auto en kan niet zonder de auto bestaan. Het is ruimtelijke wanordening waarmee we vastlopen in de files en de laatste druppels niet-hernieuwbare energie van onze aarde opbranden.
De verleiding is groot om op d’n buiten te gaan wonen voor de gezonde frisse lucht. De mensen willen dan wel graag zo snel mogelijk naar de stad kunnen pendelen voor hun werk. Is dat eigenlijk wel redelijk? Op die manier vernielen ze zowel het platteland als de stad. Ze nemen een hypotheek op de aarde en pakken schaarse en dus kostbare grondstoffen af van onze kleinkinderen. Eigenlijk leven ze op afbetaling, maar de rekening schuiven ze door naar de generaties die komen gaan, en vergiftigen ons nog op de koop toe.
2. Zou ‘Mobiel Brussel’ niet mee moeten met zijn tijd? Waarom heet het niet ‘Bereikbaar Brussel’?
Zoals het nu wegen aanlegt doet Mobiel Brussel mee aan de verstikking van de stad. Elke weg trekt immers auto’s aan als een magneet. De buitenwacht ziet Brussel als een werktuig, een stad die je gebruikt, die je consumeert. Maar die manier van denken kunnen we doorbreken, en zo maken we plaats voor een nieuwe kijk op de Brusselse ruimtelijke ordening. Dan kunnen we naar een stad waar de bestemmingen door elkaar lopen, waar alles makkelijk bereikbaar is en waar de behoefte aan mobiliteit langzaam maar zeker wegvalt.
Mobiel klinkt positief, maar het betekent eigenlijk ook rusteloos, want je vliegt voortdurend van hier naar ginder.
Als je tegenstander de betekenis van een woord verandert, moet je goed uit je ogen kijken. In de roman 1984 van George Orwell verandert het Ministerie van Oorlog van naam en wordt het Ministerie van Vrede. Wie het woord kaapt, kaapt de gedachte. Daarom zouden we ‘Mobiel Brussel’ vandaag eigenlijk ‘Druk Brussel’ moeten noemen.
3. Waarom moet alles weg als je het kunt onderhouden?
Mobiel Brussel is momenteel verantwoordelijk voor de aanleg van de gewestelijke hoofdinfrastructuur. Vroeger heette deze dienst ‘Bestuur Uitrusting en Vervoer’, een vlag die de lading beter dekte. Mobiel Brussel heeft een schamele 30 werklieden en 9 controleurs in dienst. Daarom moet het al zijn studies en bouwprojecten aan externe firma’s uitbesteden. Bij Leefmilieu Brussel, dat instaat voor de Brusselse parken en stadstuinen, liggen de zaken heel anders, daar zijn 180 werklieden en ploegbazen in dienst. Geen wonder dat de parken in Brussel er beter bij liggen dan de wegen.
Daar komt dan nog iets anders bij. Laten we er voor het gemak even van uitgaan dat een gewestelijk bestuur per jaar 30 miljoen euro te besteden heeft aan infrastructuur. Dan is het natuurlijk veel makkelijker werken met 10 projecten van 3 miljoen euro dan met 100 projecten van 300.000 euro. Voor elk project moeten immers ongeveer dezelfde handelingen verricht worden, of het nu klein is of groot. Dit heeft verstrekkende gevolgen, want met 100 projecten zou je natuurlijk 10 keer zoveel controleurs nodig hebben.
Daarom is Mobiel Brussel structureel niet in staat om de duizenden kleine reparaties uit te voeren die overal zo hard nodig zijn. En dus laat het de boel uit elkaar vallen tot het rijp is voor een volledige heraanleg. De Havenlaan is daar een sprekend voorbeeld van: in veertig jaar is daar geen enkel onderhoud uitgevoerd! Dit verklaart waarom alles overal uit elkaar valt en waarom er dan na lang wachten ineens een groots stedenbouwkundig project moet komen dat alles in een keer aanpakt. Maar tegen de tijd dat zo’n project wordt uitgevoerd zijn de plannen meestal al weer achterhaald, waardoor het eindresultaat niet meer aansluit bij de behoeftes van het moment.
Wij willen een overheid die zorg draagt voor ons erfgoed, voor onze wortels, een overheid die elke losse kassei meteen weer goed legt en die elke boom de verzorging geeft die hij nodig heeft. Met andere woorden, wij willen een overheid die een heel leger wegarbeiders, snoeiers, stratenmakers en ander onderhoudspersoneel aan het werk zet.
Daarom hadden we langs de Havenlaan liever dolomiet of ternair zand op de stoepen gezien. Dat zijn immers wegbedekkingen die je maar één keer per jaar een beetje moet onderhouden, die lang meegaan en die de grote boomwortels niet aantasten. Naar voorbeelden hoef je niet ver te zoeken. de dreven in het Park van Brussel dateren van 1780.
Er is nog een derde fenomeen waardoor Mobiel Brussel liever grote projecten opzet dan de bestaande infrastructuur te onderhouden, en dat zijn de zogenaamde “normen”. In 1952 werd onder de naam ‘Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw’ (OCW), een private researchinstelling van openbaar nut, opgericht door het Verbond der Belgische Aannemers van Wegeniswerken. Dit centrum adviseert de hele bedrijfstak van de openbare werken. Toen de Havenlaan moest worden heraangelegd zijn we eens naar de bibliothecaris van het OCW gegaan om te weten te komen hoe je met echte kasseien een goede weg aanlegt. Wat bleek? De bibliotheek van het OCW had daarover geen materiaal van na 1915-1920. Na die periode was het allemaal asfalt en beton wat de klok sloeg. Het OCW heeft dus alles over de aanleg van echt goede kasseiwegen uit het geheugen gewist. Ondertussen zijn dit wel de mensen die de normen vastleggen en die samen met Mobiel Brussel de handboeken opstellen waarin staat hoe stoepen, fietspaden en andere verharding moet worden aangelegd. Dit zijn de mensen die uitmaken in welke omstandigheden welk soort stoep ideaal is. Kort samengevat: er komt altijd beton aan te pas.
De volgende stap is dat alle ingenieurs van openbare werken deze normen hanteren. Zo worden de normen van het OCW handleidingen, en dat wordt dan uiteindelijk de enige manier van werken. Dat is onze kritiek. De stoepen die ze aanleggen zijn in orde, daar gaat het niet om. Maar of ze duurzaam zijn is wat anders. De regelmakers van het OCW raden zelfs af om half-doorlatende stoepen aan te leggen omdat die niet duurzaam zouden zijn, in de zin van dat je ze elk jaar moet onderhouden. Ze verwarren “duurzaam” met “onverwoestbaar”. Dat zulke stoepen met eenvoudige middelen gerepareerd kunnen worden en één keer per jaar onderhoud vragen zien wij juist als een voordeel, omdat ze permanent zijn zonder onherroepelijk te zijn, en omdat ze voor werkgelegenheid zorgen. Maar voor de regelmakers is dat een taboe. Het enige wat ze onderzoeken zijn goedkope en snelle oplossingen. Daardoor moet alles met machines gebeuren, wat grote hoeveelheden olie verbruikt en leidt tot tayloristisch lopendebandwerk. Op handwerk en vakmanschap wordt dus per definitie nooit een beroep gedaan. Tussen haakjes, een arbeider die een vak “in zijn handen” heeft is autonoom; hij is niet inwisselbaar en staat dus sterker ten opzichte van zijn baas.
Het OCW is een lobby van betonboeren vermomd als wetenschappelijk instituut, dat normen oplegt die vervolgens het hele infrastructuurbeleid bepaalt. De voorzitter van de raad van bestuur van het OCW is nota bene de directeur-generaal van Mobiel Brussel (bron: http://www.cumuleo.be/mandataire/3458-jean-claude-moureau.php).
4. Waarom mogen er eigenlijk geen grote bomen in de stad?
(Vrij naar een ongepubliceerd opiniestuk van de Brusselse architect Bernard Deprez)
We zijn opgevoed met de gedachte dat de mens over de natuur moet heersen. Heersen was onze roeping. En op een dag zijn we daar een beetje te ver in gegaan.
Dat merk je aan van alles, bijvoorbeeld dat we bomen in de stad als een obstakel zijn gaan zien. De technocraat probeert ze in potten te zetten en kiest voor kleinere soorten. Touring, de belangenvereniging van automobilisten, voert campagne rond het gevaar dat uitgaat van al die bomen langs de weg. Elk jaar eisen ze nieuwe slachtoffers, een schande gewoon! Je zou haast gaan denken dat ze plots uit het niets opdoemen voor de nietsvermoedende chauffeur, en dan vooral ’s nachts, als hij flink gas geeft.
Onze technocraat fleurt de stad op met wat groen omdat dat leuk staat, maar haalt het meteen weer weg als het weer efficiënter moet. Jonge gezinnen blijven Brussel ontvluchten zodra ze zich een huisje in het groen kunnen veroorloven. Daaraan zie je dat een boom waarde heeft, dat hij een natuurlijk kapitaal vertegenwoordigt. Bomen zijn ook nuttig voor het milieu omdat ze stof vasthouden, de waterhuishouding helpen regelen, zuurstof produceren en voor schaduw en verkoeling zorgen in de zomer. Maar er is meer aan de hand. Een boom, samen met andere stukjes natuur, vormt een tegenpool voor de stad. Een boom herinnert ons aan het woud waaruit we voortkomen en legt bloot hoezeer het beton ons in zijn greep heeft gekregen.
Een boom heeft geen toestemming nodig om te groeien. Dat maakt hem tot symbool voor wie als vrij mens door het leven wil gaan, voor wie wil losbreken uit het keurslijf waarin men ons van hogerhand probeert te dwingen. Een boom is geen versiering, maar een tegenkracht die paal en perk stelt aan de stad, aan de drang van de mens om de wereld naar zijn hand te zetten. Een rij bomen plant je niet om de natuur in goede banen te leiden, maar om het evenwicht tussen beton en natuur te herstellen. Het is een daad van wederzijds respect, een verbond tussen de stad en het leven.
En dan is er de gemakzucht van al die projecten waarbij alles opnieuw moet. Waarom? Waarom moeten al die mooie bomen tegen de vlakte? Waarom is er geen plaats voor in de sprankelende modelstad van de tekentafel? Natuurlijk zorgt zo’n boom soms voor hoofdbrekers, maar een beetje stadsplanner kan daar toch zeker wel mee overweg? Zijn onze stadsplanners nu werkelijk zo fantasieloos en incompetent dat ze niet met wortels, stammen en schaduwpartijen kunnen spelen om een bomenrij in te passen? Het internationaal verbond van goochelaars en hypocrieten wil ons wijsmaken dat er maar één aanpak mogelijk is, namelijk de natuur uitrukken en opnieuw aanplanten zodat ze minder in de weg staat.
Dit soort alles-moet-wegprojecten is harteloos. Als mensen maken we deel uit van de natuur, met bomen en al, en samen delen we die natuur ook met elkaar. Dat is niet zomaar een stijlfiguur. Wie een boom uit de stad weghakt, hakt ook een stuk uit ons weg, en dat doet pijn. Als er geen gegronde economische reden voor bestaat, is de klap waarmee die boom geveld wordt een klap in ons gezicht die ons moet inpeperen wie de lakens uitdeelt en wie de gevolgen mag dragen van de onstuitbare mars nog meer pseudo-efficiency en moderniteit.
Dat kan geen enkele bestuurlijke drogreden, geen enkele smoes verhullen. Mevrouw Grouwels legt doelbewust haar wil op. Haar wil is wet, en wie niet horen wil, die moet maar voelen. En krak, daar gaat de volgende boom.
Wij verzetten ons tegen dat geweld. Wij willen evenwicht tussen stad en natuur. Daarom willen wij grote bomen, met wortels die dwarsliggen, en met blaadjes, massa’s blaadjes, jaar in jaar uit.
5. Democratie is meer dan alleen verkiezingen
Mevrouw Grouwels heeft altijd gelijk. Enige tijd geleden ontbood ze onze actiegroep op haar kabinet. Tijdens die ontmoeting veegde ze elke notie van burgerparticipatie in haar stedenbouwkundige besluitvorming van tafel. Mevrouw is immers verkozen, ze is democratisch gelegitimeerd, alleen zij vertegenwoordigt het volk. We mogen al blij zijn dat ze ons consulteert.
Aan het einde van deze ontmoeting vroegen wij twee weken bedenktijd om onze achterban te raadplegen. Want weet u, bij ons is niemand de baas, wij overleggen met elkaar voordat we een standpunt innemen. En zoiets kost nu eenmaal tijd. Democratie kost nu eenmaal tijd. En die tijd, die eisen wij op.
Mevrouw Grouwels nam hier aanstoot aan. Kennelijk vindt ze dat de burger naar haar pijpen heeft te dansen. Vreemd. Wij vinden namelijk dat iemand met bestuursverantwoordelijkheid juist de samenleving ten dienste hoort te staan.
We hebben het al gezegd: wie het woord kaapt, kaapt de gedachte. Dat geldt ook voor het woord democratie. In de wortel staat dat voor een politiek bestel waarin het volk de hoogste macht vertegenwoordigt. Dat is niet hetzelfde als het representatieve stelsel, waarbij de bevolking een keuze maakt uit een aantal concurrerende beroepspolitici. De winnaars mogen dan de politieke koers bepalen. Dat is heel wat anders dan democratie. Wie dat democratie noemt kaapt het woord democratie voor zijn eigen propagandistische doeleinden.
In 1840 schreef de Franse politieke denker Alexis de Tocqueville al dat democratie de neiging heeft zich boven de burger te stellen. Daarom is er een maatschappelijk middenveld nodig, belangengroepen die het gezag dag in dag uit in het oog houden en die, wanneer het nodig is, een open debat eisen waarin iedereen zijn zeg kan doen
6. Ons erfgoed, onze wortels
Renoveren in plaats van afbreken is een morele eis. Onze wegen en onze gebouwen hebben we immers te danken aan het zweet van hen die ons zijn voorgegaan. Het vormt de neerslag van hun talent, hun cultuur, hun kunde, hun lijden en hun trots. Renoveren is een daad van respect, een daad van beschaving. Het is een vorm van erkenning waarmee we die mensen die ons zijn voorgegaan recht doen (René Schoonbrodt, medeoprichter van Atelier de recherche et d’action urbaines (ARAU) en oprichter van Inter-Environnement Bruxelles).
7. Technocraten zijn geen democraten
De technocratie is conservatief en heeft geen ideologie. Een technocraat ziet zichzelf daarom als iemand die de zaken praktisch benadert, zonder fantasie en zonder deugd. Een technocraat rijdt met een stoomwals door een bloemperk.
Nu het huidige politieke denken op zijn retour raakt, houdt het zichzelf in stand met de onuitgesproken wensdroom dat meer, alsmaar meer, de wereld van morgen beter maakt. De Franse filosofe Simone Weil zei het al in 1934, in haar boek Oppression et liberté: Hoe verder de techniek vordert, hoe meer de nadelen op de voordelen gaan wegen.
Als de technocratie het voor het zeggen krijgt, glipt de democratie ons door de vingers. Het stuitend gebrek aan moraliteit dat we meemaken is te danken aan een doelbewust gebrek aan verantwoordelijkheidszin en aan machthebbers die niet verder kijken dan hun neus lang is.
De Franse historicus Marc Bloch zei het in 1940 in l’Etrange défaite: een regering die voor haar technici zwicht, zet zichzelf onherroepelijk te kijk als een regering zonder ruggengraat.