Havenlaan

300 platanen op het nippertje gered, 1.500.000 kasseien dreigen te verdwijnen

Traditionele methode van bestrating

Om kasseien te leggen moet eerst het terrein uitgegraven worden tot op een stabiele ondergrond waarop de fundering kan aangebracht worden. Stenen, grond van slechte kwaliteit en globaal genomen alle brokstukken in de bovenlaag die de goede uitvoering van de werken zouden kunnen hinderen, moeten verwijderd. Vervolgens moet er een egaal en regelmatig straatbed gevormd worden met een perfecte welving, parallel met de aan te leggen straat. Zo brengen we een stevige ondergrond aan (in bouwtermen de bekisting genoemd). In sommige gevallen kan het nuttig zijn om in de grondlaag kalk te mengen als de bodem te kleiachtig is. Bij een te droge bodem moet de ondergrond vochtig gemaakt worden. Na deze voorbereidingen van de bodem wordt de ondergrond volledig platgewalst. Deze zorgvuldig aangestampte ondergrond moet een oppervlakte hebben die perfect de lijn volgt van de aan te brengen bestrating: de welving van de grondlaag is dezelfde als de welving van de uiteindelijke kasseilaag. Voor een goede afwatering is het belangrijk dat het profiel van deze welving zorgvuldig wordt aangelegd naar rato van 2 cm per meter1, om het afvloeiende regenwater naar de goten te leiden.

De eigenlijke fundering moet een dikte hebben van 0,25 m. De hiervoor gebruikte materialen zijn porfierslag 40/63 en porfiergruis 0/2 als bijslagstof, in gelijke hoeveelheid. Eerst wordt een laag porfierslag van 0,15 m uitgestrooid en daar overheen komt een laag porfiergruis die we overvloedig nat maken zodat dit gruis volledig tussen alle stukken porfierslag kan dringen en alle gaten opvult. Tijdens het aanbrengen van dit bijslagmateriaal gaat het platwalsen verder totdat de hele massa door en door platgewalst is. Het porfiergruis wordt geacht volledig opgenomen te zijn wanneer alle bevloeiingswater wegvloeit aan het oppervlak van de steenlaag en er niet meer indringt. Vervolgens wordt deze procedure herhaald voor het aanleggen van een 2e laag van 0,10 m. Afgewerkt, moet de fundering een perfect glad oppervlak vertonen en het voorziene welvingprofiel volgen. De pletwals, gebruikt voor deze werken, moet minstens 10 ton zwaar zijn. Men noemt dit het ‘watermacadamprocedé’.

En daarna komt het aanbrengen van de zandlaag. Laag per laag wordt het zand aangebracht, telkens zeer zorgvuldig aangestampt en voortdurend goed nat gehouden, met een dikte van 0,20 m. Een losse zandberg van 3 m3 moet op het straatbed een zandlaag van ongeveer 2 m3 samengeperst zand geven (bijvoorbeeld, een laag van 12 cm dikte krijgt op die manier samengeperst een dikte van 8 cm). Het is belangrijk om goed toe te zien op de kwaliteit van het zand: het moet kiezelhoudend zijn, zonder resten van klei of aarde, het moet goed droog zijn, korrelachtig, en bij aanraking ruw en knarsend in de hand, en dat dus ook niet aan de handen blijft plakken. De grofste korrels mogen niet meer dan 4 mm diameter hebben en de fijnste niet minder dan 1 mm, anders wordt het zand al snel modder.

Eenmaal de zandlaag goed is samengeperst, wordt daarover nog een laatste zandlaag van ongeveer 0,05 m gestrooid. Het is deze laatste laag die zal dienen als legbed voor de kasseien. Dit alles gebeurt natuurlijk na het plaatsen van een stevige stoeprand aan beide straatkanten. Voor het plaatsen van de kasseien wordt om de andere rij tegen de stoeprand aan begonnen met het leggen van een “kopsteen”2. In de rest van de rij worden normale kasseien gelegd. De kasseien worden op de zandlaag gelegd in rijen, recht op elkaar en recht ten opzichte van de rand van de steenweg; het is belangrijk dat per rij kasseien gebruikt worden die allemaal dezelfde breedte hebben. Daarom worden de kasseien vooraf ook gesorteerd. Ze worden zo gekozen en geplaatst dat ze zeer nauw en regelmatig aaneensluiten en ze worden telkens geplaatst op de helft of een derde van de lengte van de vorige rij (zodat de naden kruisen). Het leggen van de kasseien gebeurt met behulp van een kasseihamer die aan de ene zijde de vorm heeft van een lange hak en aan de andere zijde een gewone kop. De hak dient om plaats te maken voor de kassei en met de kop van de hamer klopt men de kassei wat steviger aan in het zand. Men moet erover waken dat de kasseien gelijkmatig liggen. De kasseien worden aangeklopt met de hamer en men stopt voortdurend de voegen vol met droog zand.

Het is uiterst belangrijk dat de bovenkant van de kasseien drie centimeter uitsteekt boven de hoogte van de dwarslijn (zodat de straatstamper de kasseien later tot op de juiste hoogte kan aanstampen). Vervolgens wordt over het hele werk vloeibaar nat zand uitgegoten, over de stenen en in de voegen, op zo’n manier dat ook de voegen goed volgelopen zijn. Daarna worden de kasseien nog een keer natgemaakt en vervolgens grondig aangestampt met een ijzeren stamper van minstens 14 kilo. De straatstamper of ‘dresseur’ klopt op die manier op de kop van elke kassei zodat het zand tussen de voegen en het zand onderaan de kassei maximaal wordt samengedrukt. Voor het aanstampen werkt men tegelijk en symmetrisch rij per rij, waarbij men vertrekt van de zijkanten om te eindigen bij de middenas van de steenweg.

Als algemene regel geldt dat er op de breedte van de straat ongeveer een kasseilegger werkt per twee meter. Elke ploeg bestaat dus uit een aantal kasseileggers, een straatstamper en losse werkmannen. Er zijn ongeveer evenveel losse werkmannen als kasseileggers. Elke kassei die breekt, barst of dieper wegzakt dan het voorgeschreven niveau moet onmiddellijk weggehaald en vervangen worden. Hetzelfde moet gebeuren met elke kassei die men bij het aanstampen niet in de exacte welving van de steenweg gelegd krijgt. Het uiteindelijke platwalsen van de kasseien gebeurt in de lengterichting vanaf de zijkanten naar het midden en dit door er verschillende keren overheen te gaan; elke keer dat men eroverheen rolt, overlapt men gedeeltelijk de vorige strook en dit met een halve rolbreedte, zodat men de vorige strook telkens ongeveer met de helft overlapt. Het is niet omdat men uiteindelijk de kasseien zal platwalsen3, dat men het voorafgaandelijk manueel aanstampen mag verwaarlozen bij het leggen van de kasseien. Men tracht te vermijden dat op de pas gelegde kasseien resten aarde of resten van oude kasseien opgehoopt blijven liggen; alleen schoongemaakte kasseien die klaar zijn voor gebruik mogen tijdens het werk op de reeds gelegde kasseien liggen.

Eenmaal de voorlopige oplevering van de nieuwe bestrating achter de rug, wordt de bovengrond van de kasseien nog eens bestrooid met een zandlaag van minstens 0,01 m dik die rijkelijk wordt besproeid met water. Eventueel nog een tweede laag die op zijn beurt met water wordt overgoten. Het zand blijft nog een paar dagen liggen. Pas na definitief afsluiten van de werken moet de aannemer al het resterende zand verwijderen.

Er mag bij het leggen van kasseien in geen geval cement gebruikt worden. Dit is de enige manier om te garanderen dat de kasseien tot in het oneindige opnieuw gebruikt kunnen worden. Dat is precies het enorme voordeel van deze uiterst harde en zo goed als onverslijtbare porfiersteen. Ongeveer om de twintig jaar moeten de kasseien opgehoogd (= opnieuw gelijk gelegd) worden. Het onderhoud is van essentieel belang: het is zaak om snel op te treden van zodra een kassei uit de bestrating losraakt.

Bronnen:

Bijzonder lastenboek Ondernemingen voor werken op de openbare weg, Stad Brussel, Technische dienst Openbare werken, Bestrating, 1964.

BOUSQUET, M., Traité pratique du maçon, du terrassier, du paveur et du conducteur de travaux publics, Librairie Garnier, Parijs, 1908.

1.  Op een meter afstand van de straatgoot kan men de helling lichtjes forceren naar rato van 3 cm per meter.

2.  De kopsteen is een kassei die 50% langer is (of 1,5 keer de normale lengte).

3.  Men gebruikt nu hiervoor liever een trilplaat dan een pletwals.